Etiquette
In de judosport vinden we een aantal Oosterse levensgewoonten terug die de inspiratie geven om menswaardiger met elkaar om te gaan.
Het gaat hier o.a. om de oefenruimte, de groet, de kledij en de hygiëne.
1. De DOJO
Toen JIGORO
KANO zijn KODOKAN JUDO wenste te onderrichten, zocht hij een ruimte om te
kunnen trainen. In die tijd lag het niet voor de hand dat er in elk dorp een
sporthal te vinden was. De overdekte ruimte waar veel mensen toen samen kwamen,
was de tempel. In 1882 startte KANO met zijn school in de EISHOJI tempel in
Tokio met 9 leerlingen op 12 TATAMI's.
Na enkele verhuizingen belandde de KODOKAN JUDO school in 1958 in
BUNKYO-KASUGA. Dit complex werd in 1982 volledig vernieuwd en is nu het
internationaal KODOKAN JUDO INSTITUUT.
De oefenzaal voor het judo heeft zijn oorspronkelijke tempelnaam behouden: DOJO en betekent "meditatiezaal". In deze oefenruimte moet een ernstige en stille sfeer heersen: het is een plaats voor lichamelijke en geestelijke training.
Recht over
de ingang van de dojo bevindt zich de plaats van de KAMIZA: letterlijk "van de
godheid". In het westen kunnen we het vergelijken met het altaar in de kerk.
Aan deze zijde hangt in principe de foto van onze stichter JIGORO KANO in een
zwart kader. Men mag er ook de foto hangen van de trainer of stichter van de
club. Volgens de geplogenheden wordt een in leven zijnde trainer in een wit
kader gehangen terwijl het na overlijden een zwart kader moet worden.
Men kan er ook een spreuk ophangen zoals JITA KYOEI, algemeen welzijn. Zo een
spreuk noemt men een KAKEMONE. Men kan er ook een trommel, DAIKO, aantreffen.
Het is geen gong en het instrument gebruikt men om het begin en het einde van
de training aan te kondigen of het starten en eindigen van een RANDORI.
In de dojo
zitten de leraars aan de zijde van KAMIZA. De leraars zitten per graad met
telkens aan de linkerzijde een hogere graad.
Over de leraars zitten de leerlingen op een frontrij of meerdere rijen achter
elkaar. Bij de leerlingen heeft men aan de linkerzijde een lagere graad.
Aan de linkerzijde van de leraars is de zijde voor JOSEKI, dit zijn genodigden.
De hoogste leerling in graad van de eigen club zit als eerste en is de judoka
die REI roept. Bezoekers met een hogere graad dan de leerling met een hogere
graad dan de leerling met de hoogste graad van de club zitten eveneens aan de
JOSEKI kant.
Dit alles hangt uiteraard van de vorm van de dojo af.
Op de grond van de dojo liggen speciale judomatten, de TATAMI. Deze matten bestonden vroeger uit geperst rijststro van 6 cm dikte en dienden ook om op te slapen. Nu worden de tatami vervaardigd uit synthetische materialen. De allereerste judomatten van onze club waren nog de originele rijststromatten die rechtstreeks vanuit Japan per schip in de Antwerpse haven werden geleverd.
2. De kledij
Een judoka
draagt een JUDOGI (judopak) en geen kimono, oorspronkelijk de gewone kledij van
de japanner. Het is wel een versterkt wit of écru katoenen pak, afgeleid van de
Japanse kimono. Door de jaren werd deze kledij aangepast voor wedstrijden. Dit
trainingspak moet tijdens wedstrijden voldoen aan bepaalde voorwaarden zoals de
lengte van de mouwen en de broekspijpen, de lengte van de vest en de speling
tussen de arm en de mouw van de broek tussen het been en de broekspijp.
De vest wordt steeds gedragen met de linkerzijde over de rechterzijde, dit
zowel voor de dames als voor de heren. De vest wordt dichtgehouden door een
gordel, de OBI. Deze wordt tweemaal rond het lichaam gedraaid en dan
vastgemaakt met een platte knoop. De uiteinden van de obi moeten dan tussen de
20 en 30 cm lang zijn.
Tijdens wedstrijden wordt er boven de gordel een wedstrijdgordel gedragen: een rode of een witte. De wedstrijdgordel kan vervangen worden door een wedstrijdpak: een blauwe of een witte judogi. Tijdens de judolessen draagt men een wit judopak. Op competitietraining kan het blauwe pak ook gedragen worden.
De gordel
heeft in het judo een bepaalde betekenis: men kan namelijk aan de kleur van de
gordel de graad herkennen.
Er zijn de leerlingengraden, KYU en de meestergraden, DAN.
Door de Japanner meester KAWAISHI (zie historiek) werden in Europa aan de
leerlinggraden verschillende kleuren gegeven, wat men oorspronkelijk niet in
Japan had.
De graden
zien er als volgt uit:
6° KYU: witte gordel
5° KYU: gele gordel
4° KYU: oranje gordel
(in Japan zijn deze wit)
3° KYU: groene gordel
2° KYU: blauwe gordel
1° KYU: bruine gordel
(in Japan zijn deze bruin of bij jongeren paars).
De 6° tot en
met 4° kyu noemt men vaak de lagere gordels, de 3° tot en met 1° kyu de hogere
gordels.
In onze club hebben we voor de jongeren tussen de 4° en de 3° kyu nog een
tussenstap, de oranje-groene gordel. Hierover meer in de link examens.
De meesters,
SENSEI, dragen allen een zwarte gordel.
Ceremonieel dragen de 6° tot en met 8° DAN's een rood-wit geblokte gordel, de
9° en 10° DAN's een rode gordel.
In principe plaatsen de sensei hun Dan-graden, één streep per dan op het
onderste eind van de linkerzijde van de vest.
In principe dragen de dames over gans de lengte van de zwarte gordel een dunne
witte streep, maar gezien de emancipatie in Europa is hiervan weinig te merken
in onze contreien.
Tijdens
wedstrijden dragen de kampers buiten hun graadgordel nog een wedstrijdgordel.
Deze kan rood of wit zijn en komt overeen met de kleuren op het scorebord. Het
is dus enkel een hulpmiddel voor de scheidsrechters ter herkenning van de twee
kampers.
Onder invloed van een aantal Europese landen, waaronder België, worden de
wedstrijdgordels vervangen door een blauwe judogi, dit o.a. voor betere
herkenbaarheid op de televisie. Om diezelfde redenen bestaan er ook al blauwe
tatami in plaats van de traditionele groene en rode kleuren.
De Japanners hebben zich hiertegen steeds verzet en wensen zich aan hun
traditie te houden.
3. De groet
In onze
judosport is dit een van de meest gekende tradities die we van het Oosten
hebben overgenomen.
Het is niet zomaar een hoofdknik maar een diepere buiging die respect voor onze
medemens of partner uitstraalt.
Door deze groet te beantwoorden gaat de judoka bovendien in op de uitnodiging
en verklaart zich bereid de spelregels te eerbiedigen.
3.1 De rechtstaande groet: RITSU-REI
Men staat
recht met de hielen aangesloten en de armen gestrekt naast het lichaam.
Vervolgens buigt men de romp voorwaarts en laat men de handen naar de knieën
glijden tot de vingertoppen de knieschijf raken. Hierbij blijft het hoofd in
het verlengde van de romp. Daarna strekt men zich terug. Deze actie duurt
ongevuur de tijd van een ademhaling.
Rechtstaand wordt er gegroet naar de KAMIZA in de dojo, naar de leraars en de
collega's die reeds op de tatami aanwezig zijn, voor en na oefening met een
partner. Vooraleer men groet, moet de kledij, judogi en obi, correct in orde
zijn gebracht.
3.2 De geknielde groet: ZA-REI
Vanuit
stand, met hielen aaneengesloten, plaatst men de linkerknie naast de
rechtervoet. Vervolgens de rechterknie naast de linkerknie en men duwt de
rechter dikke teen tegen de linkerteen naar een strekking. Men komt in
zithouding op de hielen en plaatst de handen tegen de lies met de vingers
gesloten naar binnen gericht. Tussen de knieën is er bij de heren een afstand
van ongeveer twee vuisten. Bij de dames waren vroeger de knieën aaneengesloten.
De handen glijden over de dijen en worden tien centimeter voor de knieën op de
mat geplaatst met de vingers lichtjes naar binnen gekeerd. Daarna buigt men de
armen en laat men de romp ongeveer 30° (ca. twee vuisten boven de mat)
voorwaarts nijgen. Men keert terug in zithouding. Deze buiging en strekking
duurt ook een viertal seconden (één ademhaling). Ook hier blijft het hoofd
normaal ten opzichte van de romp en moet het zitvlak op de hielen blijven.
Om recht te komen gaat men omgekeerd te werk: tenen in de mat plaatsen, de
rechtervoet en vervolgens de linkervoet op de mat zetten en tot sluitstand
komen.
Deze groet gebruikt men bij het begin en einde van een training, bij oefening
in NE-WAZA.
4. Hygiëne en leefregels
In de dojo zal men steeds aan bepaalde regels dienen te houden.Nagels van handen en voeten kort geknipt en zuiver houden.
Geen juwelen of siervoorwerpen dragen zoals ringen, oorbellen, horloges enz. Dit om uw partner of uzelf niet te kwetsen.
Lang haar wordt bijeengehouden door een elastiekje of een haarbandje: geen spelden.
Uit respect voor de partner en zichzelf het lichaam en de kledij zuiver en verzorgd houden: judo is immers een contactsport. De judogi na iedere training verluchten en regelmatig wassen.
Er zorg voor dragen dat de kledij voldoet aan de eisen van het wedstrijdreglement.
Op de tatami wordt er niet gegeten of gepraat. Men zal een correcte houding aannemen, d.w.z. ofwel staat men gewoon recht, ofwel zit men in kleermakerszit of in kniezit.
Verwondingen dienen onmiddellijk verzorgd te worden om besmetting en bevuiling van andere judoka's en de tatami te vermijden.
Verder verwijzen we naar het reglement van inwendige orde.